Onderweg van Tielt naar San Nicolo di Rottofreno
Dag 21-23 Vannas – Salusand: fysiek betalen, hart ophalen
Dag 21-23 Vannas – Salusand: fysiek betalen, hart ophalen

Dag 21-23 Vannas – Salusand: fysiek betalen, hart ophalen

Oorwurm van de dag: coma cat – tensnake

Stralend zonnetje. Wat langer blijven liggen en de ultieme luxe: ook nog eens douchen ‘s morgens. LIFE.IS.GOOD. 

Tegen de middag wil ik vertrekken maar lijkt het me beter nog eerst deftig te eten om goed te zijn voor een paar uurtjes ver. De eigenaar en Maia die ook van de partij is vandaag staan nog te lachen van het verhaal van gisteren en luisteren naar alle gebeurtenissen die ik hapklaar kan vertellen. Terwijl ze mijn hapje klaarmaken, wacht ik aan het zwembad van de camping. Tot ik durf denken aan wanneer ik ga vertrekken terwijl ik mijn eten aan het opeten ben. Een hevig onweer steekt er in een mum van tijd de kop op. De kinderen blijven nog even in het zwembad hangen maar komen dan met blauwe lippen uit het zwembad terwijl hun moeders al tien minuten stonden te roepen onder het afdak aan de bar. En ik? Ik vraag of ik een beetje binnen mag zitten terwijl ik wacht tot de regen over is. Een beetje praatjes maken over van waar de mensen komen die op de camping slapen (vooral Finnen en Denen), blijkbaar sliep het Fins nationaal voetbalteam in de lodges gisteren. Over welke zaken ze al tegenkwamen op de camping. De uren strijken voorbij en de regen blijft maar vallen. Ik vraag me af of ik beter geen tweede nacht geboekt had. Maar bon om 14u30 vertrek ik toch nog. Da’s heel laat noemen ze dat hè Deseyn. 

‘T is tegen mijn zin. Een nacht langer blijven en nog eens goed rusten zou me meer opleveren, maar bon mijn tent smijt ik geen twee keer uit op dezelfde plaats. 

Ik vertrek en na 30 kilometer kom ik een prachtige feërieke boerderij tegen met wafels, thee en koffie, vlooienmarkt… ik laat me verleiden. De schuur is zo prachtig aangetroeteld. Daar kan ik geen nee tegen zeggen. Ik waag me aan een ‘Belgische’ wafel en een ginger beertje. Ik neem me voor om niet te lang stil te zitten… en de hemel heeft direct weer een antwoord op die gedachte: de dikke druppels beginnen te vallen op mijn juist leeggegeten bord. Gadverdikkekutzever. 

Nog een stuk taart dan maar zeker met koffie? Dan vlieg ik zo de kilometers voorbij sebiet. 

De vrouw die de zaak uitbaat is al even feeëriek als haar zaak zelf. Ze verklapt me een heerlijk plaatsje om op te warmen boven op zolder. Ik kom boven… allemaal semi-bedzetels. Nodeloos om te zeggen dat ik zo vermoeid en opgejaagd van de regen gewoon in slaap val. Net niet op mijne chocoladecake (gelukkig). Om 17u15 komen ze me wakker maken.. dat ze gaan sluiten. Ik ben compleet verweesd en heb gewoon nog geen steek gedaan vandaag. Wat een dag. En gisteren ging het al zo vreemd. Ik schiet terug in gang. Het klimwerk dat volgt is op straten met gaten, heel veel stenen, afgelegen en dus geen ziel te zien. Maar het zonnetje komt wel nu en dan piepen en dat geeft.. courage. 

De courage blijft echter niet duren. Even uitrusten en ja hoor daar is de regen weer. Ik schuil even onder het afdak van een stuga (zo’n lodge). Hij is zelfs open met vers hout en papier om een vuurtje te maken. Ik zag wel enkele huizen op weg naar dit bergje dus misschien is het privé. Zou dit zo’n gratis Zweedse lodge kunnen zijn? Want ik zit wel echt in het hol van Pluto. 

Met nog 6 procent batterij op mijn gsm, besluit ik een hulplijn in te schakelen. (Een beetje zoals bij Wie wordt multimiljonair? Je hebt nog een hulplijn Anneleen. Wie ga je bellen om deze moeilijk beslissing te nemen?) Het wordt: moeder. ‘Wat een lodge? En ge kunt hem niet sluiten van binnenuit maar wel van buitenuit? Ja Anneleen… en wat denk je? Hoe voelt het? Ja als ge u niet zeker voelt, ga maar weg hè.’ En zonder de dingen te benoemen zijn we tussen onze zinnen door de rampscenario’s aan het uitwisselen: op slot gestoken worden door mensen van buitenaf, wat is het ergste dat kan gebeuren? De telefoon ligt nog niet helemaal neer en daar is mijn zus Marlies die ook in het gezelschap zat. ‘Die lodges zijn gratis. Als ge u goe voelt, blijft daar.’ 

Maar bon na een kort belleke zijn we met drie opgejut en vertrek ik verder. In 10 kilometer is er het dorpje Mickelstrask dicht bij een meer.. De kans is groot dat daar wel iets campingachtig te vinden is. En ondertussen is het 19u30. Ik moet eerst nog een beetje klimmen. 

Een beetje.

Think again. Wat volgt is de vreselijkste 10 kilometer door bos, modder, stenen, hellend op het randje af om te stappen en ondertussen begint het voor de verandering nog eens hard te regenen. Mijn billen kleuren paars. Het was de laatste tijd al steviger aan’t afkoelen zowel ‘s nachts als overdag. Maar dit: had ik dus niet kunnen voorspellen. Een Klotedag noemen ze dat. 

Aan Mickelstrask aangekomen is er een paardenranch maar alle andere huizen: geen beweging te zien. De volgende gemeente is Botsmark. Daar zou misschien wel iets kunnen zijn maar dat is nog eens 15 kilometer. En ‘t is laat. ‘K heb koud. En ‘k ben moe. Overal meren. De zon is er weer bij. Ik ga wild kamperen. 5 kilometer van Mickelstrask zie ik een weggetje die al lang niet bereden of bestapt is. Hupla hier sla ik in. Na 10 meter wordt het wandelen en de fiets vooruitsleuren over stenen, gras en mos. 

Ik zie het meer van ver en probeer dichterbij te komen. Een kans om me even onder te dompelen in het water lijkt me een goed idee, maar hoe dichter ik kom hoe drassiger het wordt. Dus besluit ik maar om mijn bedje op het mos te maken. 

Ondertussen aan het thuisfront zijn de gemoederen opgehitst. Maar vooral ongerust: wildkamperen. Maar Anneleen toch. Laat weten hoe of wat. Dus met de laatste 3 procent op mijn gsm bel ik. ‘Ik zit 5 kilometer van dat stadje als je twee meren verder telt zit ik 20 meter van de rechthoek van dat meer – het meer ziet er een beetje als een vogel op een stok uit (Ja ne mens moet het toch op een manier proberen uitleggen hé). En plots valt me in: hier kunnen beren zitten. Toch even checken nog. Nog 1 procent… Mam, zitten er hier beren? Ze heeft Mickelstrask nog niet helemaal ingevuld op Google en het eerste dat er op de zoekresultaten komt: een berenpoot. 

Ik heb gelukkig mijn research gedaan: beren blijven hier ver uit de buurt van mensen. ‘T is hier Amerika niet en ‘T zijn geen grizzlyberen. Ik stel haar gerust, maar beloof voor 10 uur morgenochtend iets te laten weten na de nacht voor de veiligheid. ‘En als ik dan niets gehoord heb?’ – Euhm. Bel dan naar Marlies? Dan kan je elkaar opjagen, zeg ik al lachend. Maar ik zal misschien ook wel opgelucht zijn als de ochtend er is. 

Om 2 uur ‘s nachts word ik wakker in’t midden van de nacht. En door mijn hoofd gaat er maar één ding: er zit een beer aan mijn tent. Niets is minder waar, maar het angstzaadje was geplant aan de telefoon. Het wordt wakker liggen tot de zon er is en dan nog een paar uurtjes bijslapen. Mijn bedje van mos was zo zacht niet. 

Dag 22

Oorwurm van de dag: Right between the eyes – Wax 

Als nen opgedroogde schoteldoek (die ook nog stinkt inderdaad) word ik ‘s morgens wakker. Moederken geruststellen met een berichtje en… zo snel mogelijk opkramen. Gekraakt gelijk een geknakte banaan kruip ik op mijn fiets. Botsmark: here I come. 

De plaatselijke supermarkt is maar open om 10 uur. Dus placeer ik me even voor de deur aan de zitbank. Het zonnetje schijnt mijn sproetjes toe. Ik steek een komkommer binnen, nog wat pruimen. Als het winkeltje opengaat haal ik nog wat extra proteïnen binnen. En Hupla met de vlam in de pijp. 

En vooruit gaat het. Ik ben al bijna 60 kilometer ver aan het razen als ik mijn eerste eten binnenspeel. En dat is eigenlijk veel te laat. Ik heb nog geen ‘klopje’ gehad, maar ‘t zal wel komen vrees ik. Op een grote brede baan met bijna geen passage al voor het laatste uur niet passeer ik bijna niks van bewoning of mensen. Met muziek in mijn oren hoop ik zo het ‘klopke’ op te vangen als ik plots naast me een ‘nabijheid’ voel. Op 10 meter loopt in het bos naast me een groot gewei. Even verder waagt het dier zich op de baan voor me uit. Wit, maar met een brede kop als een paard. Ik kan me ogen bijna niet geloven. En tot op vandaag weer ik nog altijd niet of het misschien dan wel een fata morgana was, want ze zijn zo uitzonderlijk: een witte eland. Het beest loopt voor me uit en nu en dan kijkt het achterom al kijkend ‘ellee doe eens voort’. ‘Elleee kom. Zo gaat ge er niet geraken.’ Achter me in de bocht hoor ik een auto in volle vaart en ik gooi me wat verder de baan op met mijn handen in de lucht en zwaaiend naar de auto. Om dan te zien dat het dier terug in de bossen gelopen is. De auto tuutert met geen idee waarom ik daar in’t midden van de weg hen sta tegen te houden. Uitleggen heeft ook geen zin. Ik fiets verder. De auto passeert. De auto is nog niet volledig uit het zicht gepasseerd en daar is het weer. Heel duidelijk. Even denk ik dat het me kwaad wil doen, maar dan voel ik het: vertrouwen. Dat ik vertrouwen mag hebben. In het beest? In mezelf? In de rit? In mijn lijf? In wat nog zal komen? Die eland was een duidelijk teken. Ik sta om het topje van de wereld. En die wereld is aan mij. 

115 kilometer staat er op de teller na die dag. Mijn aankomst in Skelleftea voelt als een overwinning. Wanneer ik langs het toeristisch infokantoor passeer kan ik een plattegrond fixen voor de stad en kom ik de sympathieke Patrick tegen. De man komt net terug van een markt waar haar gedroogd rendiervlees en vis verkoopt. ‘Morgen sta ik niet ver van de camping op de markt, kom je eens niet langs? Dan krijg je 10 procent van me.’ Voor een percentje loopt ge al eens een ‘endje’. Dus ik beloof Patrick zeker eens op de markt te passeren. 

Even fietsen en zo schuif ik doodop maar doodcontent binnen in een gigantische camping. Zo gigantisch dat ik met mijn vermoeide kop zelfs richtingsaanwijzingen vraag aan andere toeristen omdat ik de kampeerplek voor tenten niet vind. Zij en ik lachen ons samen te pletter om mijn moeheid. Mijn batterijen zijn compleet plat. Ik val in een diepe slaap, zelfs het lawaai van een luide camping kan me niet weerhouden van het zandmannetje. 

Dag 23

Oorwurm: Everybody’s gotta learn sometime – The Korgis

De zon smelt me bijna uit mijn tentje. De receptie heeft heerlijke pistolets vers gebakken. Op reis leert ge echt de appreciatie voor dagdagelijkse zaken opnieuw. Al probeer ik niks vanzelfsprekend te vinden. Da’s ‘T begin van’t einde, maar dat wordt vandaag nog eens bevestigd. Gewoon een pistolet die kraakt tussen uw tanden, geen katchusandwich waar ge volgende week nog op kunt zitten kauwen. Ik hoef er niks op de krokantheid en het witte vanbinnen die nog een beetje warm heeft, maakt mijn in mijn uiterste nopjes. Nog even langs de markt passeren en dan zijn we weer op baan. 

De zon zingt me toe op mijn fiets. Het is even zoeken op de rommelmarkt naar Patrick met zijn gedroogde vlees- en viswaren. Aangekomen is hij precies wat nerveuzer dan voordien. Zijn bordjes vallen om, hij vertelt me dat hij te laat is en zijn nervositeit staat niet zo mooi achter een kraam. Ik probeer met veel verve aandachtig bij zijn kraam te blijven staan en als er dan eindelijk wat mensen bijschuiven koop ik iets… mensen trekken mensen aan. En Patrick is me dankbaar. In koop een stuk gedroogd rendier – wat achteraf toch niet zo speciaal lijkt te zijn, maar ik heb iets goeds gedaan. En neem mijn goed karma hopelijk mee op de rit vandaag. De rit is best eenzaam die dag. Met het hele marktgebeuren was ik ook laat vertrokken, maar geen volk op de weg en geen mensen om naar te lachen en te zwaaien en te zingen. Ik wil vandaag tot in Piteå geraken. En dat lukt me ook al smeekt mijn lichaam om eten net voor het einde. Een ijsje, een bus pringles en wat koekjes later fiets ik precies wel achteruit op het zand richting camping Hemlunda net buiten Pitea. Een Chinese dame laat haar Google translate haar Chinese vertalen naar Zweeds. Al kan ik daar natuurlijk niet veel mee. Op haar kaart staan er huisgemaakte dumplings. Haar prijzen mogen dan misschien niet aangepast zijn (of ze licht me gewoon op – wat rare vibes als ik moet betalen) maar ze zijn iedere Zweedse Kroon waard. Hoe heerlijk is dat. 

Twee fietsende mannen staan wat verder rond hun tentje te draaien. De nieuwsgierigheid is altijd gewekt. We starten in het Engels maar al snel blijkt dat het Nederlanders zijn.. ‘Nou jaaaaa, dan praten we toch gewoon in het Nederlands?’ Ben en Jan, Jan en Ben heten ze. En hun eerste fietsreis samen maakten ze al 41 jaar geleden. Het is altijd speciaal om mensen samen te zien fietsen, als het geen koppels zijn. En dan nog zijn het altijd interessante dynamieken in het laatste geval. De mannen weten duidelijk ook hoe gezegend ze zijn met hun  fietstrippartner het is uitzonderlijk om op dat niveau je match te vinden. 

‘Ben jij ook zo’n Vlaamse bikkel?’ Euhm, pardon? Bikkel? En ook? In Noorwegen kwamen beide heren een zekere Els tegen al lopend. Ja u leest het goed al lopend. Met een rugzak van 25 kilometer op haar rug. Ook? Nee die dame is van een compleet andere orde. Maar wat heerlijk om het verhaal te horen over strijdvaardige lopende Els. En een bikkel is een doorzetter. Dat compliment neem ik toch mee voor morgen onderweg. 

Na (het lijkt wel uren – maar 1 douche voor de hele camping – gelukkig waren die dumplings zo lekker) te wachten op de douche die vrij is, denk ik van even al te gaan liggen in mijn tentje, maar val kapot in elkaar om 20 uur. Niks aan te doen. Madame Deseyn is aan het einde van haar latijn voor vandaag. De veni vidi vici is voor morgen, de strijdkracht is op. 

Dag 24 

Sampha – No one knows me like the piano 

Ben en Jan, Jan en Ben ga ik nog even afscheid gaan nemen. En zo komen we uiteindelijk bij wie wat waarom vragen. Als mensen tot op vandaag vragen wat ik ‘doe’ – nog altijd hoe mensen elkaar het meest willen definiëren hedentendage- antwoord ik daar nog altijd op ik heb een journalistieke opleiding gedaan. Omdat ik dat nog altijd ben diep van binnen. Dat is hetgeen wat mij doet opstaan ‘s morgens: mensen en hun verhalen. Ook al deed ik dat de laatste kleine twee jaar in een politieke context. De job deed ik graag, maar aan het spel die gespeeld moest worden, gaf ik verstek. Daar heb ik zelden constructieve samenwerkingen van dichtbij gezien. En ondertussen ben ik toch geen naïeve 23-jarige meer en geloof ik nog altijd dat het anders kan. Dat het om de mensen gaat. Want dat is net wat mij ook in die job aansprak, maar eens je jezelf moet gaan ondergraven om je opdracht uit te voeren en niet meer kan trouw blijven aan je waarden en normen… Daar ga je kapot aan. Op het laatste was er nog tijd om 1 iets extra te doen in’t weekend en dan mocht ik zondag vaak met migraine in de zetel bekomen. Het heeft een tijd geduurd eer ik aan mezelf toegaf dat ik mezelf niet meer vast had. En toen dat werk wegviel, bleef de relatie nog over. En merkte ik hoe niet alleen op werkvlak ik mijzelf niet trouw was gebleven maar ook daar. Ik was vergeten van wat ik gemaakt ben en was mezelf pijn gaan doen en me gaan plooien om in het vakje dat van mij verwacht werd te passen. Als ik voor andere geen Anneleen mocht zijn, hoe kon ik mezelf dan nog graag zien op den duur. Hoe schoon het ook leek en hoe hard ik mijn best ook deed om het schoon te laten blijken in mijn hoofd en hart, verloor ik stilaan maar zeker mezelf. Tot op den duur niets nog binnenkwam. Hoe lang was het geleden dat ik nog eens gehuild had van het lachen, me verbaasd had over de prachtige zon, een goeie knuffel of een goed gesprek. Ik had mezelf een harnas aangemeten waar ik nog onmogelijk kon in ademen. Die ochtend hoorde ik van buitenaf mezelf spreken over mijn journalist zijn nog altijd. En ja.. die Nederlanders die nemen die nuance vast en vragen verder – net zoals ik dat zou doen. ‘Dus je hebt niet gewerkt als journalist?’ – ‘Maar waarom ben je dan gestopt?’ 

Een Metoo-verhaal van voor het hele metoo-gebeuren waardoor ik inkomen verloor en tja hoe kan je dat noemen -geambeteerd- werd door mijn toenmalige leidinggevende die mijn afwijzing op zijn romantische jacht zo uitwerkte verder, zegt Jan tegen me: ‘Je moet dat wel begrijpen. Dat het niet over jou gaat. Maar over die mensen die uit een verwrongen balans komen.’ Hij heeft het waarschijnlijk drie keer herhaald en toen pas kwam het binnen. Dat ik in het afgelopen jaar mijzelf in mijn job verloor en dat al eens gedaan had, maar dat ik alleen mezelf kon sturen en het gedrag van een ander moest neerleggen. Die dingen zijn zo’n dingen die je zo goed als advies kan geven aan je beste vrienden, maar als’t op jezelf aankomt neemt de twijfel over: wat kon ik anders gedaan hebben? En dan heb je soms zo Hollander nodig die 3 keer zegt: laat je je passie niet afnemen voor wat je graag doet. Wat zij gedaan hebben met jouw inzet voor je job, dat is hun aandeel. Maar laat je passie en enthousiasme niet afnemen.  Ik besef zo goed dat dat ook een deel is van wie ik ben als mens. Dat mensen ontmoeten en hun verhalen zo’n groot deel zijn van wat ik ben, wat me drijft, waar ik naar zoek, wat me zuurstof geeft. En de laatste tijd.. was daar geen ruimte meer voor. De verhalen zuig ik op fietsreis weer naar me toe en ik weet weer dat ik thuiskom. Dat ik mezelf weer mag omarmen. Het lijkt alsof we er een uur stonden te praten maar dat is geen waar, maar voor mij klikte er iets in mijn koppeke. Was ik de afgelopen dikke drie weken maar aan’t bleiten op die fiets aan’t hopen op verbetering in dat hoofd van mij, bracht de ontmoeting met Jan en Ben, en Ben en Jan me het besef dat ik stilaan maar zeker weer mocht Anneleen zijn van mezelf. 

De volgende stad Pitea schiet ik over, direct na 9 kilometer na de camping. En ik zet mijn zinnen op Lulea. Na de voorbije dagen van veel kilometers, merk ik dat ik steeds meer vermoeider ben ‘s avonds en al eens met mijn tent open durf in slaap vallen en dan als muggenfestijn wordt opgediend op de camping. De stad bevindt zich op 60 kilometer en is de voorlopig laatste stad met een deftige herstelfietswinkel voor Nordkapp. Ik wil dus mijn fietsbeest nog eens onder handen laten nemen. De gedachte alleen al dat ik maar 60 kilometer ga rijden, maakt het fietsen trager en ik sluit opnieuw een fietsdeal af met mezelf: na 20 kilometer moogt ge een schoon plekje zoeken om te stoppen. 

Na 20 kilometer en precies iedere meter te voelen aan mijn gat, mijn hoofd en mijn oren zie ik ijsvlagjes wapperen in de wind. Daar zullen ze wel een pot koffie hebben ook zeker? 

Terwijl ik het kiezelbaantje oprijd zie ik een hoopje mensen turen vanuit de verte aan een bordeauxdonkere hangar. Buiten tentoon gespreid staan buitenmeubilair: hangzetels, zitzetels, tafels… allerhande.

Ik zet mijn fiets tegen de zijkant van het magazijn. Twee iets oudere mensen blijven nog over van het groepje en komen mijn kant uit. Ze kijken onderzoekend maar geen woord komt uit hun mond en hun blik lijkt bedenkelijk. Ik heb al spijt van mijn stopplaatskeuze en zie ook binnen wel een diepvries met ijsjes maar niets meer. ‘Helloo… Do you also have coffee?’ – ‘I’ll make sure of that’, zegt de oudere man achter het kooploket. En voorzichtjes openen Viveca en Bertie hun mond en hun hart. Ze praten nog snel wat over en weer in het Zweeds, maar halen hun beste Engels naar boven en vragen me naar mijn reis en doel. Ik wil betalen voor de koffie, maar ik word bijna verboden om er nog maar aan te denken. ‘I offer you’, oppert Bertie. In eerste instantie zag ik een stuurse norse man die een hele leven hard gewerkt heeft en nu op pensioen nog altijd het harde werk niet kan achter zich laten. En misschien zit dat er wel nog altijd in, maar de jaren hebben hem zachter gemaakt. Hij gooit streng klinkende woorden naar zijn Viveca en zij vraagt met de zachtheid van wattekes: ‘Would you like a sandwich?’

Even later zitten we aan één van de tuinmeubelen met een koffie en krijg ik twee donkere boterhammen met gezouten boter en kaas: alles dat ik nodig had. Ik denk aan de Rolling Stones: ‘You can’t always get what you want, but if you try sometimes… you get what you need.’ Ik wilde moed, courage en goeie benen en ik kreeg een boterham met boter en kaas. Ik zit aan tafel conversatie te maken. Zij vertellen over hun leven, kinderen en cruisereizen. Hun Engels is niet slecht en met google translate ter hande verstaan we bijna alles van elkaar. Het doet me denken aan mijn jaren dat ik voor de krant schreef voor Anzegem en omstreken. Overal waar ik ging, was ik welgekomen, werd er een glas en een stuk taart bovengehaald. Alsof Bertie met plots in’t plat Anzegems ging vragen ‘Of ik ne jenièvre moet hebben?’ Zo ver als ge van huis zijt, zo dicht draagt ge uwen thuis altijd en overal met u mee. En zo voelt het ook voor hen, merk ik in hun buitenmeubelen in’t zonneke buiten. Ik kan niet genoeg extra gerief meekrijgen: 4 blikjes en -nee bedankt- geen ijscrèmes (’t Is al koud genoeg) spring ik weer op mijn fiets.

En dan merk ik hoe de vermoeidheid verdwijnt als sneeuw voor de zon. Dat Bertie, Viveca en die kaasboterham met liefde bereid mijn zuurstof in mijn spieren pompen tot Lulea toe.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *